zijn lier aan de wilgen hangen 1.0
ergens mee ophouden; iets opgeven
Algemene voorbeelden
'Ik heb mijn lier aan de wilgen gehangen,' zei hij opeens. Ik wist niet wat ik hoorde. 'Wat?' 'Het is afgelopen.'
'Ik heb mijn lier aan de wilgen gehangen,' zei hij opeens. Ik wist niet wat ik hoorde. 'Wat?' 'Het is afgelopen.'